
Jurisprudentie
AQ6024
Datum uitspraak2004-08-04
Datum gepubliceerd2004-08-04
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400416/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-04
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200400416/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 4 april 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gorssel (hierna: het college) geweigerd mee te werken aan een wijziging van het bestemmingsplan ?Epse-Dorp? met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ten behoeve van de bouw van twee woningen op het perceel [locatie] te Epse (hierna: het perceel).
Uitspraak
200400416/1.
Datum uitspraak: 4 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 11 december 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Gorssel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gorssel (hierna: het college) geweigerd mee te werken aan een wijziging van het bestemmingsplan “Epse-Dorp” met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ten behoeve van de bouw van twee woningen op het perceel [locatie] te Epse (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 oktober 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en opnieuw besloten om geen medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van twee woningen op het perceel.
Bij uitspraak van 22 mei 2002 heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van het college van 17 oktober 2001 vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 18 februari 2003 heeft het college opnieuw besloten geen medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van twee woningen op het perceel.
Bij uitspraak van 11 december 2003, verzonden op 12 december 2003, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 15 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 februari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2004, waar [een van de appellanten] in persoon en het college, vertegenwoordigd door H.J. Bouwhuis en G.C.J. Slabbekoorn, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Epse-Dorp” rust op het perceel de bestemming “Woongebied/W(3)”.
Ingevolge artikel 4.1, onder a, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn aan de gronden die blijkens de plankaart voor “woongebied” zijn bestemd, woondoeleinden beperkt tot de op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-plan bestaande woningen toegekend.
Ingevolge artikel 4.3 van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 11 van de WRO de bestemming wijzigen voor wat betreft nieuwbouw van woningen, mits:
a. hoofdgebouwen voor wat betreft de schaal worden afgestemd op die van de bestaande hoofdgebouwen in de omgeving;
b. de nieuwbouw overeenstemt met het bepaalde in artikel 4 “woongebied”, met inachtneming van de op de plankaart vermelde categorie.
2.2. Appellanten komen op tegen het oordeel van de rechtbank dat het college in redelijkheid bij afweging van alle belangen heeft kunnen weigeren het bestemmingsplan te wijzigen. Volgens appellanten heeft het college aan haar bestreden beslissing op bezwaar niet ten grondslag gelegd dat blijkens de plantoelichting slechts ruimte is voor het realiseren van de reeds bestaande restcapaciteit en heeft de rechtbank dit derhalve ten onrechte bij haar oordeel betrokken.
Dit betoog treft geen doel. Het college heeft bij de bestreden beslissing op bezwaar verwezen naar de toelichting op het bestemmingsplan waarin is gesteld dat de karakteristieke kenmerken van het gebied, zoals villa’s gelegen op riante kavels en de lage dichtheid van het gebied, en de aanwezige landschapswaarden behouden moeten worden en dat van verdichting, naast de bestaande restcapaciteit, geen sprake mag zijn. Volgens het college bestaat de restcapaciteit uit de mogelijkheden tot woningbouw op een aantal in het voorheen geldende bestemmingsplan opgenomen onbebouwde bouwvlakken die ten tijde van het ter inzage leggen van het thans geldende bestemmingsplan nog niet waren benut. Door appellanten is niet bestreden dat de extra woning op het perceel niet binnen deze restcapaciteit valt.
2.3. Voorzover appellanten betogen dat in een aantal van de door hen genoemde veertien gevallen waarin het college het bestemmingsplan heeft gewijzigd, de extra woningen evenmin binnen de restcapaciteit vielen, overweegt de Afdeling dat naar door het college ter zitting naar voren is gebracht en uit de ter zitting getoonde plankaart is gebleken dat, anders dan in die gevallen, in dit geval het bouwvlak op het perceel onvoldoende ruim is om te splitsen. Voorts is de Afdeling evenals de rechtbank van oordeel dat het college terecht belang heeft gehecht aan de omstandigheid dat, anders dan in de door appellanten genoemde gevallen, alleen na het slopen van de ten tijde van de terinzagelegging bestaande woning voldoende ruimte aanwezig is voor de realisering van twee woningen. Dat volgens appellanten ook in twee van de veertien door hen genoemde gevallen een woning is gesloopt dan wel verplaatst om een betere ruimte voor een tweede woning te creëren, maakt dat niet anders, omdat de sloop van de woning in die gevallen niet noodzakelijk was om twee percelen van de vereiste omvang te creëren.
2.4. Gelet op het vorenstaande kan niet staande gehouden worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om het bestemmingsplan te wijzigen. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2004
218-398.